Op 12 november 2020 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV (35557) als hamerstuk aangenomen. Vandaag, 24 november 2020, is het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan. Het wetvoorstel maakt het mogelijk (in Hoofdstuk 2 Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19) om de rechter te verzoeken:
- de behandeling van faillissementsverzoeken aan te houden;
- andere verhaalsacties te schorsen; en
- een schuldenaar een tijdelijk betalingsuitstel te verlenen, in verband met de uitbraak van COVID-19.
Het wetsvoorstel zal na vandaag spoedig in werking treden. Hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel betreffende aanhouding faillissementsverzoeken en schorsing beslag en executie maatregelen vervalt in beginsel op 1 februari 2021.
Hieronder vindt u een korte samenvatting van de regeling zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel.
Opschorting faillissementsaanvraag
Op grond van het wetsvoorstel kan de schuldenaar waarvan door een schuldeiser het faillissement wordt aangevraagd de rechtbank verzoeken om de behandeling van het faillissementsverzoek aan te houden.
Een aanhoudingsverzoek kan worden toegewezen indien aan een aantal (cumulatieve) voorwaarden is voldaan:
- De schuldenaar kan zijn betalingsverplichtingen tijdelijk niet voldoen vanwege een gebrek aan liquide middelen.
- Dit gebrek aan liquiditeit is hoofdzakelijk of uitsluitend ontstaan doordat de schuldenaar vanwege de uitbraak van COVID-19 of de beperkende maatregelen die de overheid in verband daarmee heeft afgekondigd, zijn bedrijfsvoering niet (volledig) heeft kunnen voortzetten.
- Vóór de uitbraak van COVID-19 of de afkondiging van de beperkende maatregelen was er geen sprake van financiële problemen.
- De onderneming van de schuldenaar heeft verdiencapaciteit en toekomstperspectief.
- De schuldeiser die het faillissement heeft aangevraagd wordt met de aanhouding niet wezenlijk en onredelijk in zijn belangen geschaad.
- De rechtbank toetst het aanhoudingsverzoek summierlijk en de schuldenaar zal dus moeten toelichten en met stukken moeten onderbouwen dat de situatie waarin hij zich bevindt een aanhouding van de behandeling van de faillissementsaanvraag rechtvaardigt.
- De regeling van het wetsvoorstel geldt niet wanneer de Belastingdienst jegens een schuldenaar haar faillissement aanvraagt of overgaat tot verhaalsacties.
Gevolgen van toewijzing
- De vennootschap verkrijgt gedurende de aanhoudingsperiode (twee maanden, behoudens verlenging) een uitstel van betaling jegens de schuldeiser(s) die het faillissementsverzoek heeft (hebben) ingediend. Er geldt geen algemeen moratorium.
- De aanvragende schuldeiser mag zijn overeenkomst met de schuldenaar niet beëindigen, opschorten of ontbinden gedurende de aanhoudingsperiode.
- De schuldenaar kan de rechtbank vragen om te oordelen dat de betreffende schuldeiser die het faillissement heeft aangevraagd zijn zekerheden op goederen van de schuldenaar niet zonder machtiging van de rechtbank mag uitwinnen.
- De schulden aan andere schuldeisers die zijn ontstaan voor de indiening van het faillissementsrekest mogen alleen betaald worden indien daarvoor voldoende rechtvaardiging bestaat.
- Nieuwe schulden of schulden die opeisbaar worden na datum aanhouding faillissementsrekest (bijv. huur) moeten wel aan betreffende schuldeiser kunnen worden voldaan (de onderneming moet in feite wel levensvatbaar zijn).
- Een toegekend aanhoudingsverzoek verandert niets aan de opeisbaarheid van schulden of de rangorde van schuldeisers.
Beperking van (andere) incassomaatregelen
- Op grond van het wetsvoorstel kan de voorzieningenrechter een conservatoir beslag of ingezette executie (als gevolg van een executoriaal beslag of bij uitwinning zekerheden) (ook) opheffen c.q. schorsen indien de schuldenaar aannemelijk maakt dat hij door de uitbraak van COVID-19 tijdelijk niet in staat is om met het betalen van zijn schulden voort te kunnen gaan.
- Doel daarbij is deze schuldenaar te beschermen tegen een beslag dan wel executie die de continuïteit van zijn onderneming in gevaar brengt.
- De schuldenaar moet om die reden aannemelijk maken dat de maatregel nodig is om zijn onderneming voort te kunnen zetten, naast de hierboven opgesomde voorwaarden voor de aanhouding van een faillissementsverzoek.
- Dit geldt ook in geval van opeising van zaken die zich in de macht van de schuldenaar bevinden maar geen eigendom zijn van de schuldenaar (zoals bij een eigendomsvoorbehoud).
Tijdelijke wijzigingen artikel 47 en 54 faillissementswet
- Het wetsvoorstel bevat een bepaling die, in het geval de aanhouding uiteindelijk geen oplossing biedt en de schuldenaar alsnog failliet wordt verklaard, ervoor zorgt dat de curator een voldoening van een opeisbare schuld tijdens de aanhouding niet kan aantasten, slechts vanwege het feit dat de schuldeiser wist van de faillissementsaanvraag. Artikel 47 Fw wordt tijdelijk buiten werking gezet.
- De mogelijkheid voor een curator om een verrekening in het zicht van faillissement ongedaan te maken, wordt beperkt. Heeft verrekening plaatsgevonden gedurende de termijn van de aanhouding van de faillissementsaanvraag, is deze verricht in het kader van de financiering van de voortzetting van de onderneming en strekte deze niet tot inperking van die financiering, dan wordt degene die de verrekening heeft verricht daarbij in ieder geval ‘te goeder trouw’ geacht. Het doel hiervan is om de schuldenaar in staat te stellen om tijdens de termijn waarbinnen de behandeling van de faillissementsaanvraag wordt aangehouden, gebruik te blijven maken van een rekening-courant krediet, zonder dat de curator de verrekening door de bank in het kader daarvan bij een eventueel faillissement alsnog kan aantasten op grond van artikel 54 Fw.